Nieuws
Niet of minder bemesten bij droogte
Er zijn grote verschillen in neerslag tussen regio’s. In sommige delen van het land is sprake van grote droogte, in andere nauwelijks. Wil je de beschikbare meststoffen zo goed mogelijk benutten en een hoger N-bodemoverschot voorkomen, verlaag dan bij droogte de bemesting.
Geen dierlijke mest bij droogte
Bij droogte is de grond vaak hard; hierdoor kan mest niet goed in de grond gebracht worden met een zodenbemester. Tóch bemesten geeft schade aan het gras omdat de mest deels op het gras gelegd wordt. Dit leidt tot een lage stikstofwerking van mest en hoge N-verliezen. Bij sleepvoeten is mogelijk meer water nodig dan 1 deel water op 2 delen mest. Daarmee voorkom je dat de mest als een droge streep op het gras blijft liggen en bij maaien het gras verontreinigt met mestresten. Wacht dus bij een periode van droogte op betere omstandigheden, zodat je dierlijke mest maximaal kunt benutten en niet inlevert op graskwaliteit.
Is er genoeg ruimte in de mestopslag, laat dan de dierlijke mest in de put zitten en benut dit aankomend voorjaar, zeker als in juni nog mest is uitgereden. Houd hierbij ook rekening met de afbouw van derogatie en als gevolg daarvan extra mestafzet komende jaren (zie presentatie Wim Bussink op https://www.bemestingsadvies.nl/nl/bemestingsadvies/themadagen/themadag-2023.htm).
Bemestingspauze
Als de grasgoei vrijwel tot stilstand komt door droogte, heeft bemesten geen zin. Het te kort aan vocht is immers de beperking voor de groei, niet de stikstof of andere elementen. Pas als er 30-40 mm regen is gevallen en de grasgroei weer op gang is gekomen, wordt stikstof een relevante factor voor de groei. De ervaring leert dat de eerste periode na regen, extra stikstof vrijkomt uit organische stof via het bodemleven. Daarnaast is er in de bodem nog niet-opgenomen stikstof aanwezig, wat zich in de droge periode heeft opgehoopt. Direct stikstof bemesten na een weersomslag is dus niet nodig. Hoe hoger het organische stofgehalte van de grond, hoe langer er geprofiteerd kan worden van deze ‘stikstofspaarpot’.
Korten bij lagere opbrengst door droogte
Als de grasopbrengst achterblijft op de bemesting, dan kan (als vuistregel) de volgende snedegift met ongeveer 5 kg N/ha worden gekort. Zolang de situatie niet verbetert, zal de opbrengst van de volgende snede ook flink te lijden hebben van de te droge omstandigheden. Bij het bepalen van de stikstofbemesting, moet dus worden uitgegaan van een veel lagere opbrengst dan normaal en dus een lagere N-bemesting. Hier moet de correctie van 5 kg van de te veel gegeven stikstof van de vorige snede, nog vanaf (zie opmerkingen onder tabel 2-8 op pagina 62 van de Adviesbasis Bemesting).
Voorbeeld
Een perceel is bemest met 60 kg N voor een maaisnede van 3000 kg ds/ha. Door droogte wordt het gras gemaaid met een opbrengst van 2000 kg ds/ha. Achteraf was 40 kg N voldoende geweest. Er is dus 20 kg N te veel gegeven, hiervan kan 25 %, dus 5 kg N, in mindering worden gebracht op de volgende snedegift. Als er geen uitzicht is op het einde van het droge weer, zal de volgende snede geen 2500 kg ds opbrengen, maar als het mee zit, slechts 1500 kg ds. Er is dan 18 kg N nodig waarvan nog 5 kg gekort kan worden, omdat de vorige snede al tegenviel. Het advies is dan 13 kg N. In de vorm van KAS dus slechts 50 kg.
Veen, zand en klei
Blijft het zo warm, dan is op veengronden na 1 augustus geen stikstofbemesting meer nodig door een hoge bodemmineralisatie, als gevolg van het warme weer. Is er op zand en klei nog kunstmestruimte, dan is bij een lichte graskleur na 1 augustus tot half september nog een kleine kunstmestgift nodig. Beperk de gift dan tot 15-20 kg N/ha. Voor bedrijfssituaties met alleen maaien zijn de adviezen ongeveer 15 kg N/ha hoger. Natuurlijk dient hier wel de nawerking van eerder gegeven drijfmest meegenomen te worden. Hoofdstuk 2 van de Adviesbasis Bemesting geeft in detail antwoord over de N-bemesting voor ieders specifieke situatie.
Kijk voor meer informatie op