Nieuws

BES ruimte in het laatste pilotjaar

Gepubliceerd op
10 januari 2024

Het jaar 2023 was het laatste BES-pilot jaar voor een groot aantal Koeien & Kansen-deelnemers en andere ondernemers. Vijf van deze BES-deelnemers nemen zelfs al deel vanaf 2016. Een terugblik op basis van de gegevens van de bemestingsruimte geeft een goed beeld van de bedrijfsverschillen en de essentie van de BES-benadering.

BES-pilot is opgezet om de landbouw- en milieukundige effecten te onderzoeken van bedrijfsspecifieke bemesting. Inmiddels is gebleken dat er geen politiek draagvlak was voor het uitrollen van deze BES-benadering. Omdat de inzichten van de pilot hierdoor niet meer van betekenis kunnen zijn voor de bredere praktijk wordt de pilot na 2023 niet meer voortgezet. In plaats daarvan anticiperen de bedrijven nu op afbouw van de derogatie van de nitraatrichtlijn. In de BES is nog wel gekozen voor het netjes afronden van het laatste managementjaar en het monitoren van de effecten op N en P stromen. Ook waterkwaliteit wordt nog gemonitord. De resultaten daarvan worden in 2024 vastgelegd in een onderzoeksverslag dat mogelijk nog van belang kan zijn voor de toekomst.

Ontwikkeling van de gebruiksruimte van 2015 tot nu

Bij de BES pilot waren aanvankelijk alleen bedrijven aangesloten met een hoger dan gemiddelde N en P gewasopbrengst. In 2015 waren dat er 5 en in 2016 waren dat er 6. Door de gebruiksruimte van deze groep bedrijven in de tijd naast elkaar te zetten, kunnen we de ontwikkeling over de tijd in beeld brengen (Figuur 1)

Figuur A per bedrijf voor dierlijke mest P2O5
Figuur A per bedrijf voor dierlijke mest P2O5
Figuur B per bedrijf voor dierlijke mest N
Figuur B per bedrijf voor dierlijke mest N
Figuur C per bedrijf voor kunstmest N
Figuur C per bedrijf voor kunstmest N
Figuur D voor dierelijke mest N en kunsmest N
Figuur D voor dierelijke mest N en kunsmest N

Figuur 1: Verschil tussen de BES-gebruiksnorm en de generieke gebruiksnorm voor de bedrijven die vanaf 2015 en 2016 al meededen in de BES pilot. Zie figuur A, B,C en D

Voor deze groep bedrijven was er over de hele periode ruimte om meer dierlijke mest P en N te plaatsen dan generiek. Dat was zowel het geval voor de drie kleibedrijven als voor het veenbedrijf en het zandbedrijf in deze groep. Er is echter wel een duidelijke fluctuatie over de jaren. Deze fluctuatie is voor P het gevolg van jaarverschillen in de P opbrengst in gewassen (Figuur 1A) die deels toegeschreven kunnen worden aan het weer. De droge jaren sinds 2017 hebben de P opbrengst met gras onder druk gezet, wat zich vertaalt in een afname van de bedrijfsspecifieke plaatsingsruimte van fosfaat. Daardoor is het verschil met de generieke plaatsingsruimte gemiddeld voor deze bedrijvengroep over de jaren kleiner geworden.

De bedrijven op veen en op zware rivierklei hebben zelfs een lagere fosfaat plaatsingsruimte dan generiek ontwikkeld. Dat de plaatsingsruimte voor fosfaat op het zandbedrijf betrekkelijk stabiel is gebleven, wordt verklaard door een combinatie van management, regionale verschillen in neerslag en bedrijsspecifieke omstandigheden, zoals aanlevering van vocht uit grondwater dat op de huiskavel op het betreffende bedrijf betrekkelijk ondiep zit. De N plaatsingsruimte in dierlijke mest, beweegt mee met de ruimte voor plaatsing van fosfaat, maar er is nog een ander effect. De verhouding van N/P excretie door het vee heeft invloed, want hoe hoger de N/P verhouding hoe meer N in dierlijke mest met de toelaatbare P en daarbij behorende kubieke meters mest mee geplaatst mag worden. Door scherp op P te voeren, kan de N/P verhouding in excretie gestuurd worden. Ondanks dat de P plaatsingsruimte soms lager was dan generiek was de N plaatsingsruimte in dierlijke mest zonder uitzondering hoger dan generiek. De verhouding van de N/P excretie geeft aan dat de veehouders de mogelijkheden om hierin te sturen duidelijk benut hebben. Over het algemeen moet kunstmest N ingeleverd worden (zie ook Figuur 1C).

De hoeveelheid kunstmest N die ingeleverd moest worden om nog onder de toelaatbare gebruiksnorm te blijven, is afhankelijk van de hoeveelheid dierlijke mest N die geplaatst kon worden. Dus hoe meer dierlijke mest N gebruikt wordt, hoe meer kunstmest N ingeleverd wordt. De fluctuatie is grotendeels een resultaat van weersomstandigheden. Deze hadden steeds invloed op de N opbrengst en deze vertaalden zich per 3 jaar in de ruimte voor kunstmest N gebruik in het jaar erna. Op grond van het weer zou een dip na 2018 verwacht mogen worden. Er is echter ook een toename en stabilisatie te zien. Dit kan verklaard worden doordat er ook een leereffect is geweest met betrekking tot het benutten van N. Ervaringen uit de eerdere jaren zijn vertaald in de jaren erna, zodat een zekere management invloed te zien is. Zo lijken veehouders wat betreft het benutten van mest toch niet volledig overgeleverd te zijn geweest aan het weer.

Deze tendensen in de BES gebruiksruimte geven dus aanwijzingen van invloeden van weer, van sturing door voermanagement en van leereffecten van de ondernemer die allen invloed hebben op de gebruiksruimte voor elk volgend jaar. De verschillen tussen de bedrijven onderling hangen samen met het weer in de regio en omgevingsomstandigheden, waaronder het bodemtype.

Verschillen tussen bedrijven in 2023

Vanaf 2020 zijn ook bedrijven in de BES opgenomen met lagere gewasopbrengst dan de veehouders die in het begin bij de BES waren aangesloten. Deze4 later ingestapte BES deelnemers hadden soms ook lagere gewasopbrengst dan forfaitair. Hierbij zijn bedrijven die bedrijfsspecifiek niet meer N en P kunnen plaatsen dan volgens generieke gebruiksnormen. De resultaten van de gebruiksnormen geven een beeld van de aanzienlijke spreiding in gebruiksruimte die bedrijfsspecifiek correspondeert met toelaatbare N en P overschotten (Tabel 1). Daarmee geeft deze spreiding ook aan hoezeer generieke normen juist niet corresponderen met toelaatbare N en P overschotten, want een BES norm die bijvoorbeeld 38 kg P2O5 per ha lager is dan de generieke norm (zie het getal -38 in Tabel 1), geeft aan dat generiek jaarlijks onbedoeld 38 kg fosfaat per ha wordt overbemest ten opzichte van fosfaatevenwichtsbemesting; anderzijds betekent een BES norm die 33 kg hoger is dan generiek (zie Tabel 1) dat generiek onbedoeld 33 kg fosfaat per ha meer wordt onttrokken ten opzichte van fosfaatevenwichtsbemesting. Het zou, gelet op deze overschotten, milieukundig en landbouwkundig dus voordelen opleveren als deze bedrijfsspecifieke werkwijze goed gecontroleerd zou kunnen worden toegepast.

Tabel 1: Het verschil tussen de generieke normen en de BES normen in 2023 (generiek - BES: kg per ha) en de spreiding tussen bedrijven (n=23)

P2O5 N-totaal
Gem. -5 7
Sd* 20 52
Min -38 -103
Max 33 90

*standaarafwijking van het gemiddelde

Achtergronden

Wat houdt de BES-pilot in?

BES-pilot is opgezet om de landbouwkundige en milieukundige effecten te onderzoeken van bedrijfsspecifieke bemesting. De pilotbedrijven krijgen jaarlijks een bedrijfsspecifieke bemestingsruimte gebaseerd op dezelfde rekensystematiek als de generieke gebruiksnormen voor N en P met dierlijke mest en kunstmest. Met dit verschil dat de gewasopbrengst van N en P nu voor elk afzonderlijk bedrijf wordt bepaald en niet wordt gebaseerd op forfaits. De bedrijfsspecifieke bepaling van de gewasopbrengst is gebaseerd op KringloopWijzer (KLW)-resultaten van elk afzonderlijk bedrijf. Uitgangspunten bij de afleiding van de BES-normen zijn fosfaatevenwichtsbemesting en een N-bodemoverschot dat niet hoger is dan bij de generieke situatie. Op een bedrijf waar meer ruimte is om dierlijke mest te plaatsen, levert de BES deelnemer kunstmest-N in als dat nodig is om te voorkomen dat het N-bodemoverschot niet hoger wordt dan toelaatbaar. Deze inwisseling tussen N dierlijk en N kunstmest kan fors zijn. De bemestingsruimte wordt bepaald op basis van KLW-resultaten van de drie voorgaande jaren.