Nieuws

RE-gehalte in het rantsoen heeft vooral invloed op ammoniakemissie

Gepubliceerd op
27 februari 2024

Wat zijn de kenmerken van bedrijven die een laag en hoog RE hebben? Wat zijn de verschillen tussen collega melkveehouders en waar komen die vandaan? En, zeker zo interessant, welk effect hebben ze op emissies? In dit artikel de highlights van de analyse.

Analyse KringloopWijzers

In het kader van het project Koe & Eiwit is in 2023 een uitgebreide analyse op
KringloopWijzer-data van de jaren 2020 en 2021 uitgevoerd. Om te zien in
hoeverre de bedrijven met de laagste en hoogste RE-gehalten in het rantsoen
afwijken van de overige bedrijven, zijn deze bedrijven (10 % met het laagste en
hoogste RE-gehalte) vergeleken met de 80% bedrijven die daar tussenin zitten.
Uit deze vergelijking op basis van data van 2021 (Tabel 1) blijkt dat de 10 %
bedrijven met het laagste RE-gehalte in het rantsoen uitkomen op 142.
Voor de 10 % bedrijven met het hoogste RE-gehalte is dat 178, terwijl
het gemiddelde van de tussenliggende 80% van de bedrijven uitkomt op 161
g RE/kg ds in 2021. De 10% bedrijven met het laagste RE-gehalte voldoen dus al
ruimschoots aan de Koe en Eiwit doelstelling van 155 RE per kg ds in het
melkveerantsoen (melkkoeien en bijbehorend jongvee).

Hoog, laag en gemiddeld

Als we inzoomen op de rantsoenen van de bedrijven in de genoemde 3 groepen, dan zien we dat de 10% bedrijven met het laagste RE-gehalte ten opzichte van de middengroep, een duidelijk lager RE-gehalte in graskuil (153 vs 169) en vers gras (177 vs 189) hebben. Daarnaast is bij hen het aandeel snijmais in het rantsoen beduidend hoger (27,5% vs 18,4%). Voor de 10% bedrijven met het hoogste RE-gehalte zijn deze verschillen precies andersom. Aan de weergegeven R2 in de laatste kolom van Tabel 1 kan afgelezen worden dat 26% van de variatie in RE-gehalte in het rantsoen verklaard kan worden door het RE-gehalte in de graskuil, als die als enige verklarende variabele gebruikt zou worden.

Resultaatindicatoren ammoniak, ureum en lachgas

Kijken we naar kenmerken die gezien kunnen worden als resultaatindicatoren, dan zien we dat bedrijven met een laag RE-gehalte in het rantsoen relatief goed scoren op indicatoren die te maken hebben met de emissie van ammoniak (NH3). De 10% bedrijven met het laagste RE-gehalte in het rantsoen hebben gemiddeld zowel een lagere NH3-emissie uit stal en mestopslag (8.5 vs 11.2 kg NH3 /GVE) als ook een lagere NH3-emissie uit bemesting en oogst (23.1 vs 28.3 kg NH3/ha). Hierbij moet wel opgemerkt worden dat het hier gaat om berekende NH3-emissies op basis van de rekenregels van de KringloopWijzer en niet om gemeten waardes.

Het ureumgehalte in de melk en N-excretie per ton melk zijn beide ook lager voor de 10% bedrijven met het laagste RE-gehalte, hoewel deze verschillen met de andere groepen niet heel groot zijn. De zwakke correlatie tussen RE-gehalte in het rantsoen van de gehele veestapel en ureumgehalte in de melk, geeft aan dat er geen directe lineaire een-op-een relatie tussen beide bestaat. En laat zien dat de relatie tussen RE in het jaarrantsoen en ureumgehalte van tankmelk over een heel jaar dus complex is.

Als laatste resultaatindicator, die nog enigszins relevant is, zien we in Tabel 1 nog broeikasgasemissie uit eigen voerproductie staan. Dit betreft de lachgasemissie via bemesting en mineralisatie. Hieruit blijkt dat bedrijven met een laag RE-gehalte in het rantsoen ook nog eens een wat lagere lachgasemissie uit het veld hebben. Andere resultaatindicatoren hebben geen relevante relatie met het RE-gehalte in het rantsoen. Daarom zijn ze niet opgenomen in de tabel.

Conclusie

Uit de analyses blijkt dus dat sturen op NH3-emissie door middel van het verlagen van het RE-gehalte in het rantsoen geen nadelige invloed hoeft te hebben op andere resultaatindicatoren, zoals bijvoorbeeld broeikasgasemissies.