Nieuws

RE-gehalte in rantsoen omlaag door uitwisseling krachtvoergrondstoffen

Gepubliceerd op
9 februari 2024

Draaien aan de voedingsknoppen zonder dat de melkproductie in gevaar komt. Hoe doe je dat? Bijvoorbeeld door verschillende grondstoffen tegen elkaar uit te wisselen en zo hun eigenschappen optimaal te benutten. Dat kan ook nog eens besparingen opleveren in de voer- en mestafzetkosten.

Eiwitrijk en eiwitarm

Het rantsoen van melkvee is gericht op een optimale melkproductie. Daar is eiwit voor nodig, maar niet altijd zoveel als in de praktijk wordt gevoerd. Hoe eenvoudig een rantsoen van 155 g RE/kg ds is te realiseren, is afhankelijk van de verhouding grassilage en maissilage in het basisrantsoen, het gehalte RE in de grassilage, en het RE-gehalte van krachtvoer en bijproducten. In veel rantsoenen is het nodig om eiwitrijke grondstoffen zoals sojaschroot en raapzaadschroot bij te voeren om de DVE-behoefte van de koe met het totale rantsoen te dekken. Bij een goed lopend rantsoen met meer dan 155 g RE/kg ds, kan uitwisseling van dergelijke eiwitrijke grondstoffen tegen eiwitarme, een manier zijn om het RE te verlagen. Dit artikel gaat expliciet over uitwisseling van krachtvoergrondstoffen onderling, niet over het voeren van meer (of minder) krachtvoer.

Besparing afzetkosten voer en mest

Het vervangen van eiwitrijke grondstoffen door eiwitarme grondstoffen heeft, afhankelijk van de grondstof, niet altijd hetzelfde effect op de daling van het RE-gehalte en voederwaarde van het totale rantsoen, en op de voer en mestafzetkosten. Tabel 1 geeft een overzicht van het effect wanneer 250 gram (product) van sojaschroot of raapzaadschroot wordt uitgewisseld tegen een eiwitarme grondstof. De daling van het RE-gehalte varieert voor de verschillende grondstoffen tussen de 3 en bijna 5 gram per kg ds op rantsoenniveau. Ook meer of minder VEM in het rantsoen, is afhankelijk van wat er uitgewisseld wordt: bij uitwisseling van sojaschroot geven alleen tarwe en mais meer VEM, de andere grondstoffen minder. Bij uitwisseling van raapzaadschroot wordt er bij alle grondstoffen meer VEM gevoerd. DVE en OEB gaan vanzelfsprekend omlaag bij deze uitwisselingen. Eiwit armer voeren kan voerkosten besparen. Op basis van de grondstofkosten van oktober 2023 is deze besparing tussen de 0 en 5 cent per koe per dag. Wanneer er mest afgezet moet worden, dan is een grove vuistregel dat er per koe op jaarbasis ongeveer 2,5 m3 minder mest hoeft te worden afgevoerd per 10 g RE/kg DS daling in het rantsoen. (Zie daarover: koeeneiwit.nl/nieuws/minder-eiwit-voeren-minder-mestafzet/).

Bij mestafzet kosten van € 20,- per m³, leveren de uitwisselingen in de tabel een geschatte kostenbesparing van 4 tot 7 cent per koe per dag op. Deze besparingen kunnen vanzelfsprekend verschillen, afhankelijk van de prijsontwikkelingen.

* Berekening van het rantsoen niveau bij een koe met 21 kg droge stof opname per dag.

**Besparing op voerkosten berekend met prijsniveau van oktober 2023.

*** Besparing op mestafzetkosten berekend met een aanname van 2,5 m³ daling mestafvoer per 10 g RE daling voor een gemiddelde koe met mestafzetkosten van € 20,- per m³

(Zie daarover: koeeneiwit.nl/nieuws/minder-eiwit-voeren-minder-mestafzet/)

Effect op pens- en darmwerking

Naast het RE-gehalte in het rantsoen en de kosten, gaat het ook om het effect op het dier en de melkproductie. Wat doet uitwisseling van eiwit (bijvoorbeeld soja) met een aantal energiebronnen, op het risico van een verminderd functioneren van pens en dikke darm, de melkproductie en de melksamenstelling? Tabel 2 geeft op basis van expertkennis, een overzicht van ingeschatte effecten.

Eiwit kan grofweg uitgewisseld worden tegen zetmeel, vezels of vet als energiebron. Voor zetmeel is grofweg de keuze uit snel (tarwe/gerst) of langzaam (mais) pensfermenteerbaar zetmeel.

  • Bij zetmeelrijke grondstoffen als tarwe en gerst is er een maximum voor wat aan tarwe/gerst gevoerd kan worden, omdat de fermentatie in de pens niet te snel moet worden met een risico op een verminderd pensfunctioneren. Tarwe en gerst kunnen melkproductie stimuleren, terwijl het melkvetpercentage zal dalen en het melkeiwit ondersteund zal worden.
  • Mais, met langzaam fermenteerbaar zetmeel, is veilig voor het functioneren van de pensfermentatie, maar kan een te hoge fermentatie in de dikke darm veroorzaken. Melkproductie en melkeiwit zullen vaak neutraal of wat hoger liggen wanneer maismeel gevoerd wordt.
  • Vezels uit bietenpulp en sojahullen zijn veilig voor het functioneren van de fermentatie in pens en dikke darm, maar deze grondstoffen bevatten minder energie en zullen melkproductie niet altijd ondersteunen. Het melkvetgehalte zal stijgen en het eiwitgehalte kan wat onder druk staan bij vezelrijke producten.
  • Ook suikerrijke producten als voederbieten en siropen (wel kiezen voor laag eiwit) kunnen gebruikt worden. Bij hoog suiker producten is het van belang te zorgen dat de pensfermentatie niet te snel wordt. Op de dikke darm zullen ze weinig effect hebben omdat de suikers al in de pens gefermenteerd zijn. Vanwege het type suikers en vezels in voederbieten en siropen, wordt vaak een melkvet verhogend effect waargenomen.
  • Pensbestendige vetten hebben veel energie en hebben weinig effect op de penswerking. Bij het opnemen van vetten in het rantsoen zal de melkproductie stijgen met een verhoging van het melkvetgehalte. Het melkeiwitgehalte kan dalen. Let er wel op dat bestendige vetten uit palmolie een hoge carbon footprint per kg product hebben, waardoor de carbon footprint per liter melk kan toenemen wanneer dergelijke vetten gevoerd worden.

Conclusies

Het uitwisselen van eiwitrijke grondstoffen met eiwitarme grondstoffen helpt het RE-gehalte van het rantsoen te verlagen. Daardoor kan ook bespaard worden op voer- en mestafzetkosten. Echter, de verschillende eiwitarme grondstoffen hebben wel hun eigen consequenties voor het VEM-aanbod, het functioneren van pens en darm en voor de melksamenstelling. Bij het samenstellen van het rantsoen dient hiermee rekening gehouden te worden wanneer eiwit door energie uitgewisseld wordt.